Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9721

Datum uitspraak2008-09-03
Datum gepubliceerd2008-09-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708668/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 1 juni 2004 heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (hierna: de staatssecretaris) aan [appellant] een vergoeding van € 11.621,00 (incl. BTW) toegekend voor in het pand aan de [locatie] te [plaats] aangebrachte geluidsisolerende voorzieningen.


Uitspraak

200708668/1. Datum uitspraak: 3 september 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/159 van de rechtbank Maastricht van 5 november 2007 in het geding tussen: [appellant] en de minister van Verkeer en Waterstaat. 1. Procesverloop Bij besluit van 1 juni 2004 heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (hierna: de staatssecretaris) aan [appellant] een vergoeding van € 11.621,00 (incl. BTW) toegekend voor in het pand aan de [locatie] te [plaats] aangebrachte geluidsisolerende voorzieningen. Bij besluit van 4 december 2006 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en de toegekende vergoeding verhoogd tot € 15.700,00 (incl. BTW). Bij uitspraak van 5 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2008. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2008, waar [appellant] in persoon en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.J.P.E. Vogels-Pennings, ambtenaar bij het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, Dienst Limburg, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Luchtvaartwet (hierna: de Lvw), voor zover thans van belang, kan de minister in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister van VROM), gehoord de Rijksplanologische Commissie en de Rijksmilieuhygiënische Commissie, luchtvaartterreinen aanwijzen. Ingevolge artikel 26b, voor zover thans van belang, stelt de minister in overeenstemming met de minister van VROM een regeling vast inzake geluidwerende voorzieningen ten aanzien van aanwezige woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, welke bij de uitvoering van de in overeenstemming met de aanwijzingen, bedoeld in artikel 26a, eerste lid, gebrachte bestemmingsplannen niet behoeven te worden afgebroken, of waarvan het gebruik of de bewoning niet behoeft te worden beëindigd. Ingevolge artikel 27, eerste lid, kan de minister in overeenstemming met de minister van VROM een aanwijzing te allen tijde wijzigen. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling Geluidwerende Voorzieningen 1997 (hierna: de RGV 1997), voor zover thans van belang, worden, tenzij in deze regeling anders is bepaald, op 's rijks kosten geluidwerende voorzieningen aangebracht aan geluidsgevoelige ruimten van een woning die: 1º op het tijdstip van de vaststelling van de geluidszone in Ke daarbinnen reeds aanwezig is en 2º volgens de in artikel 25d van de Lvw bedoelde geluidscontouren voor de in die wet bedoelde luchtvaartterreinen een geluidsbelasting van 40 Ke of hoger ondervindt. 2.2. Bij besluit van 25 oktober 1994 heeft de minister toepassing gevend aan artikel 27 van de Lvw, gelezen in samenhang met artikel 24 van deze wet, onder intrekking van de aanwijzing van 26 oktober 1971, de aanwijzing van het luchtvaartterrein Maastricht (thans genaamd: Maastricht Aachen Airport) opnieuw vastgesteld. Bij besluit van 28 april 2000 (Besluit tot wijziging van het luchtvaartterrein Maastricht, alsmede vaststelling van de geluidszones; hierna: het Interim-aanwijzingsbesluit) heeft de minister het besluit van 25 oktober 1994 gewijzigd. Bij uitspraak van 11 september 2002 (zaak nr. 200100668/1) heeft de Afdeling overwogen dat het Interim-aanwijzingsbesluit tot doel heeft compensatie te bieden voor het uitblijven van het op kosten van het Rijk aanbrengen van geluidwerende voorzieningen. Door eerst bij besluit van 28 april 2000 te zoneren werden in de periode voor inwerkingtreding van dat besluit geen geluidwerende voorzieningen op kosten van het Rijk aangebracht, terwijl daar naar het oordeel van de Afdeling, wel aanspraak op bestond. Bij besluit op bezwaar van 10 december 2002 heeft de minister, gevolg gevend aan voormelde uitspraak van de Afdeling in het Interim-aanwijzingsbesluit een bepaling betreffende de vergoeding van door eigenaren/bewoners in de periode tussen 1 oktober 1988 en 12 mei 2000 in eigen beheer en voor eigen rekening aangebrachte geluidsisolerende voorzieningen ingevoegd. 2.2.1. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van het interim-aanwijzingsbesluit kunnen eigenaren/bewoners die in de periode tussen 1 oktober 1988 en 12 mei 2000 in eigen beheer en voor eigen rekening geluidsisolerende voorzieningen hebben aangebracht aan hun woning, en die thans nog woonachtig zijn op dit adres, verzoeken om vergoeding van de gemaakte kosten. Ingevolge het tweede lid dienen, om een vergoeding te ontvangen voor aangebrachte voorzieningen, de voorzieningen aantoonbaar tot doel te hebben de geluidsoverlast die wordt veroorzaakt door vliegbewegingen van en naar Maastricht Aachen Airport, terug te brengen tot aan de Luchtvaartwet ontleende wettelijke norm voor geluidsbelasting. Ingevolge het derde lid dient ter onderbouwing van de deugdelijkheid van de voorzieningen waarvoor een vergoeding wordt gevraagd een akoestisch rapport overgelegd te worden waaruit blijkt dat met de voorzieningen een beginniveau wordt bereikt op het moment van het aanbrengen van voorzieningen. 2.2.2. Voor de vaststelling van de hoogte van de op grond van artikel 17 van het Interim-aanwijzingsbesluit toe te kennen vergoedingen voor aangebrachte geluidsisolerende voorzieningen, heeft de minister aangesloten bij de Uitvoeringsregeling sanering verkeerslawaai (hierna: de Uitvoeringsregeling) en de in Bijlage II bij die regeling opgenomen toetsbedragen. 2.2.3. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Uitvoeringsregeling is sprake van autonome sanering indien in het kader van de sanering van wegverkeerslawaai of spoorweglawaai geluidwerende maatregelen worden getroffen met het uitsluitende oogmerk de geluidsbelasting, vanwege een weg of een spoorweg, te beperken. Ingevolge die aanhef en onder h, is sprake van gekoppelde sanering, indien in het kader van de sanering van wegverkeerslawaai of spoorweglawaai geluidwerende maatregelen worden getroffen met een ander oogmerk dan uitsluitend de beperking van de geluidsbelasting, vanwege een weg of een spoorweg. 2.3. [appellant] heeft in 1990 een verbouwing laten uitvoeren aan het pand, aan de [locatie] te [plaats]. Onderdeel van die verbouwing was het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen. [appellant] is daarbij uitgegaan van een akoestisch advies van Hameleers Technisch Adviesbureau B.V. van 26 januari 1990 (hierna: het akoestisch advies). Bij brief van 14 december 2002 heeft [appellant] verzocht om vergoeding van de gemaakte kosten voor geluidsisolerende voorzieningen. De staatssecretaris heeft zich bij de vaststelling van de aan [appellant] toe te kennen vergoeding voor in het pand aangebrachte geluidsisolerende voorzieningen gebaseerd op een rapport van Nibag B.V. (hierna: Nibag) van 6 oktober 2003. Aan het besluit op bezwaar heeft de minister voorts een advies van K+ Adviesgroep B.V. (hierna: K+) van 28 juli 2005 ten grondslag gelegd. 2.4. [appellant] komt op tegen de overweging van de rechtbank dat zij het niet onredelijk of anderszins onaanvaardbaar heeft geacht dat de minister aansluiting heeft gezocht bij de Uitvoeringsregeling. [appellant] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de Uitvoeringsregeling niet leidt tot integrale vergoeding van geluidsisolerende voorzieningen, terwijl dat wel het uitgangspunt was van artikel 17 van het Interim-aanwijzingsbesluit, voor zover het in de periode van 1 oktober 1988 tot 12 mei 2000 zelf aangebrachte geluidsisolerende voorzieningen betrof. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank er aan voorbij is gegaan dat hij in een ongunstiger positie verkeert dan deelnemers aan het 'project geluidsisolatie Maastricht Aachen Airport' bij wie op grond van de RVG 1997 op kosten van het rijk geluidsisolerende voorzieningen zijn aangebracht. 2.4.1. Blijkens de inleiding bij Bijlage II van de Uitvoeringsregeling komen op grond van die regeling saneringsmaatregelen voor werkelijke vergoeding in aanmerking, mits deze als sober en doelmatig kunnen worden aangemerkt. Als normering voor het begrip soberheid bij geluidwerende maatregelen aan de uitwendige scheidingsconstructie gelden de in Bijlage II genoemde toetsbedragen. Ter zitting heeft de minister desgevraagd medegedeeld dat de hiervoor bedoelde geluidwerende maatregelen voor integrale vergoeding in aanmerking komen. Naar het oordeel van de Afdeling is het uitgangspunt om in beginsel de kosten voor geluidwerende voorzieningen, mits die voorzieningen sober en doelmatig zijn, algeheel te vergoeden, niet onredelijk. Op grond van de RGV 1997 worden op kosten van het rijk slechts geluidwerende voorzieningen aangebracht aan geluidsgevoelige ruimten. Niet is aannemelijk geworden dat geluidwerende voorzieningen die op grond van de RGV 1997 in aanmerking komen voor aanbrenging op 's rijks kosten, wezenlijk andere zijn dan de voorzieningen die op grond van de Uitvoeringsregeling als sober en doelmatig kunnen worden aangemerkt en derhalve voor vergoeding in aanmerking komen. Anders dan [appellant] betoogt, valt dan ook niet in te zien dat voor zover het de te vergoeden geluidwerende voorzieningen betreft, hij slechter af is dan de deelnemers aan het 'project geluidsisolatie Maastricht Aachen Airport', door die voorzieningen zelf aan te brengen. Dat de kosten voor de aangebrachte voorzieningen ten tijde van het 'project geluidsisolatie Maastricht Aachen Airport' hoger waren dan ten tijde van het door [appellant] aanbrengen van geluidwerende voorzieningen maakt dat niet anders, nu in beide gevallen slechts de werkelijke kosten voor rekening van het rijk komen. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank het terecht niet onredelijk of anderszins onaanvaardbaar geacht dat de minister aansluiting heeft gezocht bij de Uitvoeringsregeling en faalt het betoog. 2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de minister het advies van K+ van 28 juli 2005 terecht aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen, eraan voorbij is gegaan dat een aantal geluidwerende voorzieningen ten onrechte niet zijn betrokken in de berekeningen van K+, terwijl die wel noodzakelijk waren op basis van het akoestisch advies van Hameleers van 26 januari 1990. Verder is de rechtbank er volgens [appellant] aan voorbij gegaan dat er in het advies van K+ ten onrechte vanuit is gegaan dat sprake is van gekoppelde sanering in plaats van autonome sanering, met als gevolg dat onjuiste toetsbedragen zijn gebruikt. 2.5.1. Artikel 17, tweede lid, van het Interim-aanwijzingsbesluit vereist voor vergoeding van aangebrachte geluidwerende voorzieningen dat deze aantoonbaar tot doel hebben de geluidsoverlast die wordt veroorzaakt door vliegbewegingen van en naar Maastricht Aachen Airport, terug te brengen. Uit het akoestisch advies van Hameleers blijkt dat bij een aantal van de aan te brengen voorzieningen wegverkeerslawaai maatgevend is, zodat het ervoor moet worden gehouden dat niet alle aanbevolen akoestische maatregelen aantoonbaar tot doel hebben de geluidsoverlast die wordt veroorzaakt door vliegbewegingen van en naar Maastricht Aachen Airport, terug te brengen. Gelet hierop, alsmede op het verslag van de hoorzitting in bezwaar van 20 september 2006, waarin staat dat partijen het er gezamenlijk over eens zijn dat dertien deuren en ramen in aanmerking zouden moeten komen voor vergoeding, komen, anders dan [appellant] betoogt, niet alle door hem aangebrachte geluidwerende voorzieningen op grond van het Interim-aanwijzingsbesluit voor vergoeding in aanmerking. Dat de naar aanleiding van het akoestisch advies van Hameleers aangebrachte geluidwerende voorzieningen niet uitsluitend tot doel hebben de geluidsoverlast die wordt veroorzaakt door vliegbewegingen van en naar Maastricht Aachen Airport, terug te brengen betekent, mede gelet op het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g en h, van de Uitvoeringsregeling, evenzeer dat, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, sprake is van gekoppelde sanering, zodat de toetsbedragen die gelden voor gekoppelde sanering van toepassing zijn. Het vorenstaande in aanmerking genomen, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat de minister het advies van K+ van 28 juli 2005 aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen en faalt het betoog. 2.1. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Bindels voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2008 85-502.